-
1 inquire
v. informeren; vragen; nagaan; onderzoeken; vragen (naar); verhoreninquire, enquire[ inkwajjə]♦voorbeelden:inquire concerning/about/upon something • informeren naar ietsinquire for something/someone • om iets/naar iemand vrageninquire of someone • bij iemand informeren -
2 demander
demander [dəmãdee]2 eisen ⇒ nodig hebben, vorderen, vereisen♦voorbeelden:demander un médecin • een dokter laten komenje vous demande pardon • neem me niet kwalijkje vous demande un peu! • nu vraag ik je!on vous demande • er is iemand voor uje ne demande pas mieux • ik wil niets lieveril demande à venir • hij vraagt of hij mag komenil ne demande qu'à jouer • hij doet niets liever dan spelenil te demande de venir • hij verzoekt je om te komenil demande que tu viennes • hij vraagt je te komenil a demandé si tu pouvais venir • hij heeft gevraagd of je kon komenil ne faut pas lui en demander trop • men kan niet te veel van hem, haar verwachtenon ne vous en demande pas tant • dat wordt niet van u gevraagd♦voorbeelden:c'est à se demander si … ne … pas • je zou bijna denken dat1. v1) vragen, verzoeken2) eisen2. se demanderv -
3 inquire for something/someone
inquire for something/someoneom iets/naar iemand vragen -
4 demander après qn.
demander après qn. -
5 ask
v. vragen; verzoeken; uitnodigen[ a:sk]1 vragen ⇒ informeren, navraag doen♦voorbeelden:1 ask about/after/for someone/something • naar iemand/iets vragenask for advice • om raad vragen〈 informeel〉 ask for it • erom vragen, het uitlokkenask for nothing better • niets liever willenask for trouble • om moeilijkheden vragenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:it's yours for the asking • je hebt er maar om te vragenask a favour of someone • iemand om een gunst vragenthis job asks a great deal of me • deze baan vergt veel van mijn krachtenask someone out/over for dinner • iemand voor een etentje uitnodigenask someone round • iemand thuis uitnodigen¶ stop it, I ask you! • hou ermee op, alsjeblieft!〈 informeel〉 if you ask me • volgens mij, als je het mij vraagt -
6 enquérir
enquérir (s') (de) [ãkeerier]〈 werkwoord〉1 informeren (naar) ⇒ onderzoeken, onderzoek doen (naar), (na)vragen♦voorbeelden:s'enquérir du prix • (naar) de prijs vragen -
7 Wort
Wort1〈o.; Wort(e)s, Wörter〉♦voorbeelden:ein Wort mit vier Buchstaben • een woord van vier letters————————Wort2〈o.; Wort(e)s, Worte〉♦voorbeelden:zwischen ihnen ist kein böses Wort gefallen • zij hebben geen woorden gehadjemandem böse Worte geben • op iemand scheldenmit dürren Worten • in nuchtere bewoordingenein ernstes Wort mit jemandem sprechen • een hartig woordje met iemand sprekendas große Wort führen • het hoogste woord voerengroße Worte machen • holle frasen verkopenein gutes Wort für jemanden einlegen • een goed woordje voor iemand doenleere Worte • holle frasenein offenes Wort reden, sagen • openhartig sprekendas rechte Wort zur rechten Zeit • een woord op zijn passchöne Worte machen • veel kletsen en weinig doenviele Worte machen • omstandig, breedvoerig sprekendaran ist kein wahres Wort • daar is geen woord van waarjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallenjemandem das Wort entziehen • iemand het woord ontnemendas Wort ergreifen, nehmen • het woord nemenjemandem fehlen die Worte • iemand weet niet wat te zeggenein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het (tot) het anderehast du Worte?, hat der Mensch Worte? • niet te geloven!er will es nicht Wort haben • hij wil het niet wetenso rede doch ein Wort! • zeg dan toch wat!jemandem das Wort reden • voor iemand opkomendarüber braucht man kein Wort zu verlieren • daaraan hoef je geen woord vuil te makenkein Wort weiter! • hou er maar over op!ich weiß kein Wort davon • ik weet er niets vanauf ein Wort! • kan ik u heel even spreken?auf jemandes Wort(e) hören • naar iemand(s raad) luisterenaufs Wort gehorchen • meteen, onvoorwaardelijk gehoorzamenjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond halenein Wort viel im Munde führen • een woord veel gebruikeneinem das Wort im Munde (her)umdrehen • iemands woorden (opzettelijk) verdraaienin Worten • voluit, zegge, in lettersin Wort und Bild, Schrift • in woord en beeld, geschriftetwas in Worte fassen, kleiden • iets onder woorden brengen, verwoordenjemandem ins Wort fallen • iemand in de rede vallenmit einem Wort • in één woordmit anderen Worten • met andere woordenzu Worte kommen • aan het woord komensich zu Wort melden • het woord vragen————————Wort3〈o.; Wort(e)s〉1 (ere)woord, belofte♦voorbeelden:sein Wort halten • zijn woord houdensein Wort zurücknehmen • zijn belofte terugnemenauf jemandes Wort • op iemands (ere)woordjemanden beim Wort nehmen • iemand aan zijn woord houdenbei jemandem im Wort sein • aan iemand zijn woord gegeven hebbenein Mann von Wort • een man van zijn woord -
8 venir
venir [vənier]〈 werkwoord〉1 komen♦voorbeelden:le jour venu • toen de dag was aangebrokenprendre les choses comme elles viennent • de dingen nemen zoals ze zijnvenir voir qn. • iemand opzoekenvoir venir (les événements) • (de gebeurtenissen) rustig afwachtenje te vois venir • ik begrijp wel waar je heen wiltça vient? • komt er nog wat van?en venir à • ertoe komen omoù veut-il en venir? • 〈 figuurlijk〉waar wil hij naar toe?en venir à croire que, en venir à la conclusion que • tot de slotsom komen datil faudra bien en venir là • zover zal het toch moeten komenvenons-en au fait • laten we ter zake komencomment les choses en sont-elles venues là? • hoe heeft het ooit zover kunnen komen?il en est venu à mendier • hij moest zelfs gaan bedelenj'en viens à me demander si • ik begin me af te vragen ofj'en viens à votre question • nu kom ik aan uw vraagà venir • komendil me vient à l'épaule • hij komt tot mijn schouders'il venait à mourir • mocht hij komen te stervenvenir à qn. • naar iemand toe gaanvenir au-devant de qn. • iemand tegemoet gaanles larmes me vinrent aux yeux • de tranen schoten me in de ogend' où vient que? • hoe komt het dat?le livre vient de paraître • het boek is zojuist verschenencela lui vient de son père • dat heeft hij van zijn vader geërfdmot qui vient du latin • woord dat uit het Latijn afkomstig isv1) komen2) groeien -
9 seek
v. zoeken; trachten; verzoeken; achtervolgen; proberen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nastreven ⇒ proberen te bereiken, zoeken2 vragen ⇒ wensen, verlangen3 opzoeken♦voorbeelden:seek someone out • naar iemand toekomen, iemand opzoeken¶ the reason is not far to seek • de reden hoef je niet ver te zoeken/ligt voor de hand -
10 ask about/after/for someone/something
ask about/after/for someone/somethingnaar iemand/iets vragenEnglish-Dutch dictionary > ask about/after/for someone/something
-
11 garder
garder [gaardee]1 houden ⇒ aan-, be-, over-, vasthouden, bewaren, voor zich houden2 bewaken ⇒ toezicht houden op, passen op3 (blijven) houden ⇒ in een bepaalde houding blijven, blijven hebben, bewaren4 in acht nemen ⇒ nakomen, naleven♦voorbeelden:garder qn. à dîner • iemand vragen te blijven etendonner à garder • in bewaring gevengarder le lit • het bed houdengarder le pli • in de plooi blijvengarder le sourire • blijven glimlachenil gardait les yeux baissés • hij bleef naar de grond staren5 (que) Dieu m'en garde! • God beware me!♦voorbeelden:1 je m'en garderai bien! • daar kijk ik wel voor uit!il faut se garder de jugements hâtifs • men moet niet te snel oordelenv1) bewaken, toezicht houden (op)2) (aan-, be-, over-, vast) houden3) blijven houden, bewaren4) nakomen -
12 court
n. binnenplaats, erf; rechtbank; paleis, hof, hofhouding, ontvangst--------v. het hof maken, uitnodigencourt1[ ko:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rechtbank ⇒ gerechtsgebouw/zaal, (gerechts)hof3 hof ⇒ koninklijk paleis, hofhouding5 omsloten ruimte ⇒ (licht)hal; binnenhof/plaats, cul-de-sac♦voorbeelden:1 Court of Appeal(s) • hof van appel/beroepCourt of Cassation • hof van cassatiecourt of honour • ereraadcourt of inquiry • gerechtelijke commissie van onderzoekcourt of justice • gerechtshofcourt of law • rechtbankCourt of Session • (Schots) civiel hooggerechtshofgo to court • naar de rechter stappensettle out of court • in der minne/buiten de rechter om schikkentake someone to court • iemand voor de rechter slepen3 Court of St. James's • het kabinet van St.-James, de Engelse regering, het Britse hofhold court • hof houdenbe presented at court • aan het hof gepresenteerd worden¶ laugh someone/something out of court • iemand/iets weghonenpay court to someone • iemand het hof makenrule/put out of court • uitsluiten 〈 getuige, bewijsmateriaal; ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉(iets/iemand) totaal geen kans geven————————court2II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 flirten met ⇒ vragen om, uitlokken♦voorbeelden: -
13 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
14 vouloir
vouloir1 [voelwaar]〈m.〉 〈 formeel〉1 wil————————vouloir2 [voelwaar]1 graag willen ⇒ genoegen nemen (met), accepteren♦voorbeelden:il ne veut pas de nos excuses • hij wil onze verontschuldigingen niet accepterenne pas vouloir de qn. • niets van iemand willen wetenen vouloir à qn. de qc. • iemand iets kwalijk nemenen vouloir à qc. • het op iets gemunt hebbenen vouloir à la vie de qn. • iemand naar het leven staanne m'en veuille pas, ne m'en veuillez pas 〈 informeel〉, ne m'en veux pas, ne m'en voulez pas • neem mij niet kwalijkII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 willen ⇒ verlangen, wensen2 vragen ⇒ eisen, willen bezitten3 beweren♦voorbeelden:vouloir qn. heureux • iemand gelukkig willen zienveuillez poursuivre • wees zo goed om door te gaan〈 spreekwoord〉 vouloir c'est pouvoir • waar een wil is, is een wegje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens op mijn plaats willen zienvous l'avez voulu, bien voulu! • bent u nu tevreden?veux-tu bien sortir? • wil je wel eens vlug naar buiten gaan?je veux bien que tu aies raison • je kunt best gelijk hebbenmoi, je veux bien • mij bestsi vous voulez bien • als u het ermee eens bentcomment voulez-vous que je fasse • wat kan ik eraan doenvouloir qc. à qn. • iemand iets toewensenvouloir du bien à qn. • het goede met iemand voorhebbensans le vouloir • per ongeluk, zonder opzetcomme vous voulez • zoals u wenstque tu le veuilles ou non • of je het nu wilt of nietque voulez-vous (que je fasse, que je dise)? • wat kan ik eraan doen?Dieu veuille • moge God het gevenque me voulez-vous? • wat wilt u van me?, wat wilt u dat ik doe?que veut dire ce gribouillis • wat moet dit gekrabbel voorstellen〈 informeel〉 je veux! • nou en of!♦voorbeelden:¶ s'en vouloir de qc. • zichzelf iets kwalijk nemen, zichzelf iets verwijten1. m 2. v1) graag willen, accepteren2) willen, wensen3) vragen, eisen4) beweren -
15 look
n. blik; uitdrukking; gezicht; voorkomen; rol; uiterlijk--------v. kijken; lijken, er uit zien; zoeken; zienlook1[ loek]4 mode5 uitzicht♦voorbeelden:by the look(s) of it/things • zo te zienII 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————look21 kijken ⇒ (proberen te) zien, aandachtig/zoekend kijken2 uitkijken ⇒ uitzien, liggen♦voorbeelden:look about/around • om zich heen kijken, rondkijkenlook on • toekijkenlook at • kijken naar, in ogenschouw nemen; beschouwen, onderzoekento look at him … • naar zijn uiterlijk te oordelen …not look at • niet in overweging nemen, niets willen weten vanlook beyond • verder kijken danlook down the road • de weg af kijken2 look onto/towards • uitzien/uitkijken oplook to the south • op het zuiden liggen¶ look you! • kijk!look down (up)on • neerkijken oplook forward to • tegemoet zien, verlangen naarlook here! • kijk eens (even hier)!, luister eens!look in on someone • bij iemand langskomen/aanlopenlook after • passen op, zich bekommeren om; toezien oplook after oneself, look after one's own interests • voor zichzelf zorgenlook for • zoeken (naar)look for trouble • om moeilijkheden vragenlook (up)on someone as • iemand beschouwen als/houden voor→ look back look back/, look out look out/, look round look round/, look through look through/, look to look to/, look up look up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zijn blik richten op ⇒ kijken (naar), zien4 zorgen♦voorbeelden:look someone down • iemand de ogen doen neerslaanlook what you've done • kijk nou (eens) wat je gedaan hebtlook who's here! • kijk eens wie daar aankomt/wie hebben we hier!he isn't looking himself today • hij is niet geheel zichzelf vandaag4 look that … • ervoor zorgen dat …1 lijken (te zijn) ⇒ uitzien, de indruk wekken te zijn♦voorbeelden:look interesting/promising • er interessant/veelbelovend uitzienlook ill/well • er slecht/goed uitzienlook like • eruitzien als, lijken opthis looks to me like an exit • volgens mij is dit een uitgangit looks like snow • er is sneeuw op komsthe looks as if he has a hangover • hij ziet eruit alsof hij een kater heeft -
16 see
n. (aarts)bisschopszetel; (aarts)bisschopsdom--------v. zien; begrijpen; oppassen op; er zeker van zijn; begeleiden; ontmoetensee1[ sie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————see21 nadenken ⇒ bekijken, zien♦voorbeelden:1 let me see • wacht eens, even denken1 zien ⇒ kijken (naar), aankijken tegen2 zien ⇒ (het) begrijpen, (het) inzien3 toezien (op) ⇒ opletten, ervoor zorgen, zorgen voor♦voorbeelden:things seen • waargenomen dingen/zaken 〈 tegenover wat in de verbeelding bestaat〉worth seeing • de moeite waard, opmerkelijkI cannot see him doing it • ik zie het hem nog niet doengo and see! • ga dan/maar kijken!we shall see • we zullen wel zien, wie weetsee into a matter • een zaak onderzoeken〈 figuurlijk〉 see through someone/something • iemand/iets doorzien/doorhebbenas far as I can see • volgens mijI see • (o,) ik begrijp hetas I see it • volgens mij〈 informeel〉 see? • snap je?see about/after • zorgen voor, iets doen aan; onderzoekensee to it that • ervoor zorgen dat5 bezoeken ⇒ opzoeken, langs gaan bij7 meemaken ⇒ ervaren, getuige zijn van♦voorbeelden:3 see you (later)!, (I'll) be seeing you! • tot ziens!, tot kijk!I'd like to see more of you • ik zou je wel vaker willen ziensee a lot of someone • iemand veel/vaak zien/ontmoetensee the town • de stad bezichtigensee over/round a house • een huis bezichtigensee someone about something • iemand over iets raadplegen/advies vragensee the new year in • het nieuwe jaar inluidensee the old year out • het oude jaar uitluidensee someone in • iemand binnenlatensee someone off at the station • iemand uitwuiven op het stationsee someone out • iemand uitlatenI'll see you through • ik help je er wel doorheenhave enough money to see one through the month • genoeg geld hebben om de maand door te komensee someone to the door • iemand uitlatensee something out/through • iets tot het einde volhouden/doorzetten -
17 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
18 way
adv. hoe dan ook; op grote wijze--------n. weg; manier, wijze; kant; richting; afstandway1[ wee]4 richting5 opzicht♦voorbeelden:that's the way (it is/goes) • zo gaat het nu eenmaallose the/one's way • verdwalen, de weg kwijtraken〈 figuurlijk〉 pave the way (for something/someone) • de weg banen/effenen (voor iets/iemand)〈 figuurlijk〉 pay one's way • geen schulden maken, zonder verlies werkenpay one's way through college • zelf zijn universiteitsstudie (kunnen) betalenwork one's way through college • werkstudent zijnway home • thuisreisway in • ingangbetter weather is on the way • er is beter weer op komstwe're on our/the way • we komen eraan, we zijn onderwegout of the way • ver weg, afgelegenout of one's way • niet op de routeway of thinking • denkwijzeto her way of thinking • naar haar mening, volgens haarfall into evil/bad ways • slechte gewoontes krijgengo the right/wrong way about something • iets op de juiste/verkeerde wijze aanpakkendo something a certain way • iets op een bepaalde manier doen〈 figuurlijk〉 find a way • een manier vinden, er raad op wetenhave a way of doing something • er een handje van hebben iets te doenmend one's ways • zijn leven beterenset in one's ways • met vast(geroest)e gewoontesone way and another • alles bij elkaar (genomen)one way or another/the other • op de een of andere manierin its way • in zijn soortin this way • op deze manier, zoit's only his way • zo is hij nu eenmaalthere are no two ways about it • er is geen twijfel (over) mogelijkstep this way, please • hierheen, graagthe other way around/about • andersomin no way • helemaal nietno way better • in geen enkel opzicht beterin more ways than one • in meerdere opzichten6 a long way away/off • een heel eind weg, ver wegyour birthday is still a long way off • je bent nog lang niet jarigall the way • helemaal, tot het (bittere) eindego all the way • het echt doen, met iemand neukenways and means • geldmiddelenhave ways and means of getting something • de juiste wegen weten om iets (gedaan) te krijgenthat's the way of the world • zo gaat het nu eenmaal (in de wereld)cut both ways • goede en slechte gevolgen hebbenget one's (own) way, have (it) one's (own) way • zijn zin krijgen, doen wat men wilgo out of one's/the way to … • zijn (uiterste) best doen om …have a way with elderly people • met ouderen om weten te gaanyou can't have it both ways • óf het een óf het andersee one's way (clear) to doing something • zijn kans schoon zien om iets te doenwind one's way into someone's affections • bij iemand in de gunst proberen te komenby the way • terloops, trouwens, à proposthey had done nothing out of the way • zij hadden niets bijzonders/extreems/verkeerds gedaanany way • in ieder geval, hoe dan ookeither way • hoe dan ook〈Amerikaans-Engels; informeel〉 every which way • overal, in alle hoeken en gaten〈Amerikaans-Engels; informeel〉 no way! • geen sprake van!1 (voort)gang ⇒ snelheid, vaart♦voorbeelden:gather/lose way • vaart krijgen/minderen 〈 van schip〉negotiations are well under way • onderhandelingen zijn in volle ganggive way • toegeven, meegeven 〈 ook figuurlijk〉; wijken, voorrang geven; doorzakken, bezwijkengive way to • toegeven aan, wijken voormake way for • plaats/ruimte maken voorput someone in the way of something • iemand op weg helpen (met iets), iemand aan iets helpenstand in the way • in de weg staanget something out of the way • iets uit de weg ruimen, iets afhandelenput someone out of the way • iemand uit de weg ruimenmake one's (own) way (in life/the world) • in de wereld vooruitkomenhe's by way of being a musician • hij is om zo te zeggen een muzikantby way of Brighton • via Brightonby way of illustration/example • als illustratie/voorbeeld♦voorbeelden:————————way2〈 bijwoord〉1 ver ⇒ lang, een eind♦voorbeelden:1 way back • ver terug, (al) lang geleden〈 Amerikaans-Engels〉 someone from way back • iemand uit een afgelegen gebied/ver verleden -
19 consulter
consulter [kõsuultee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 zich laten leiden door ⇒ handelen naar, volgen, gehoor geven aan♦voorbeelden:consulter qn. du regard • iemand vragend aankijkenouvrage à consulter • naslagwerkv1) beraadslagen, overleggen3) raadplegen, om advies vragen4) naslaan, inzien, nakijken (op)5) handelen (naar), volgen -
20 put
n. kogelwerpen--------v. plaatsen, leggen, zetten; stoppen; stellen; merkenput1[ poet] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 → putt putt/————————put2♦voorbeelden:¶ stay put • blijven waar je bent, op zijn plaats blijven————————put32 → putt putt/♦voorbeelden:1 the ship put into the port • het schip voer/stevende de haven binnen〈 voornamelijk Brits-Engels〉 put (up)on someone • iemand last/ongemak bezorgen→ put about put about/, put back put back/, put down put down/, put in put in/, put out put out/, put over put over/, put to put to/, put up put up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 werpen ⇒ stoten, jagen7 uitdrukken ⇒ zeggen, stellen8 vertalen ⇒ overbrengen, omzetten♦voorbeelden:put an end to (one's life) • een eind maken (aan zijn leven)put a/one's finger to one's lips • de vinger voor de lippen/mond leggen 〈 als aanmaning tot zwijgen〉put one's hand on something • de hand leggen op ietsput an idea/thought into someone's head • iemand op een idee brengenput a knife between someone's ribs • iemand een mes tussen de ribben stekenput a match to something • iets aansteken/in brand stekenput money in(to) something • geld steken in ietsput pen to paper • pen op papier zettenput pressure (up)on • pressie uitoefenen opput a price on something • een prijskaartje hangen aanput one's signature to something • zijn handtekening plaatsen onder ietsput someone on the train • iemand op de trein zettenput a stop to something • een eind maken aan ietsput one's trust in • zijn vertrouwen stellen inthe death of his son put years on him • de dood van zijn zoon heeft hem ouder gemaaktput oneself into something • zich geheel/zijn beste krachten aan iets gevenput safety above cost • veiligheid boven kosten stellenput someone across the river • iemand overzettenput something before something else • iets prefereren/stellen boven iets andersput behind bars • achter de tralies zettenput something behind oneself • zich over iets heen zetten, met iets brekenput in order • in orde brengenput in an awkward position • in een moeilijk parket brengenput in(to) touch with • in contact brengen metput into circulation • in omloop brengenput into effect • ten uitvoer brengenput into power • aan de macht brengenput someone off his food • iemand de eetlust benemenput someone off his game • iemand van zijn spel afleidenput someone off learning • iemand de zin om te leren ontnemenput someone off smoking • iemand van het roken afbrengenput someone on antibiotics • iemand antibiotica voorschrijvenput someone on his guard • iemand waarschuwenput on the right track • op het goede spoor brengenput out of business • failliet doen gaan, ruïnerenput someone out of temper • iemand uit zijn humeur brengenput a Bill through Parliament • een wetsvoorstel door het parlement krijgenput one's children through university • zijn kinderen universitaire studies laten voltooienput the children to bed • de kinderen naar bed brengenput to death • ter dood brengenput a poem to music • een gedicht op muziek zettenput the children to school • de kinderen op school doenput one's son to a trade • voor zijn zoon een beroep vindenput oneself/someone to work • zich/iemand aan het werk zettenput to good use • goed gebruik maken vanput £100 towards the cost • £100 in de kosten bijdragen〈 informeel〉 put someone through it • iemand een zware test afnemen/zwaar op de proef stellenput to flight/rout • op de vlucht drijvenput someone to (great) inconvenience • iemand (veel) ongerief bezorgenput someone to trouble • iemand last/ongemak bezorgenput £1,000,000 on the taxes • de belastingen met £1.000.000 verhogenput a proposal before/to a meeting • een vergadering een voorstel voorleggenput someone onto someone • iemand aan iemand voorstellen/bij iemand introducerenhow shall I put it? • hoe zal ik het zeggento put it bluntly • om het (maar) ronduit/cru te zeggenbe hard put (to it) to do something • iets nauwelijks aankunnen, het erg moeilijk hebben om iets te doenput under • verdoven, onder narcose brengenput it/one/something across someone • het iemand flikken, iemand beetnemenI put it to him that he was wrong • ik hield het hem voor dat hij het verkeerd hadput oneself to it to do something • zich ertoe zetten iets te doen→ put about put about/, put across put across/, put ahead put ahead/, put aside put aside/, put away put away/, put back put back/, put behind put behind/, put by put by/, put down put down/, put forth put forth/, put forward put forward/, put in put in/, put off put off/, put on put on/, put out put out/, put over put over/, put through put through/, put to put to/, put together put together/, put up put up/
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon